Geen tijd om te lezen?
Dit zijn onze conclusies!

In een interview met Humo stelde Conner Rousseau dat kinderen die de eerste drie jaar thuis zitten bij een anderstalige moeder 700 woorden minder kennen dan kinderen die naar de crèche gaan.

Binnen de taalstudies moet een onderscheid gemaakt worden tussen kansarmoede en de een- of tweetaligheid van kinderen.

De uitspraak van Rousseau kan kloppen als het gaat over de taalontwikkeling van kansarme kinderen. Dit kan je niet zomaar doortrekken naar anderstalige gezinnen.

Over het effect van tweetaligheid op het taaltraject van kinderen is minder geweten.


Op 28 april verscheen in Humo een interview met Vooruit-voorzitter Conner Rousseau. Rousseau haalde daarin verschillende argumenten aan waarom het laten gaan van een kind naar de crèche vanaf 1 jaar grote voordelen oplevert voor zowel het kind als de maatschappij. Een kinderopvang kan volgens hem namelijk een motor zijn voor gelijke kansen en integratie, zeker voor kinderen met anderstalige ouders die in moeilijke wijken wonen. Want, zo claimde Rousseau, “een kind dat naar de opvang gaat, kent gemiddeld zevenhonderd Nederlandse woorden meer dan een kind dat de eerste drie jaar thuis zit bij een anderstalige moeder”.

Geen onderzoek voor Nederlandstalige context

Gevraagd naar waar of uit welk onderzoek Conner Rousseau deze cijfers haalt, ontving factcheck.vlaanderen bij publicatie van dit artikel geen antwoord van Vooruit. We namen daarom contact op met Vlaams Forum Diagnostiek (VFD), waarin verschillende experten onderzoek doen om kwaliteitsvolle diagnostiek te bevorderen in het onderwijs en de zorg. Volgens VFD kan de uitspraak van Rousseau valabel zijn en baseerde hij zich waarschijnlijk op onderzoek van Pro-M, een project dat onderzoek doet naar de meertaligheid in de vroege kinderjaren.

Orhan Agirdag, hoofdpromotor van Pro-M en professor Pedagogische Wetenschappen aan de KU Leuven, liet factcheck.vlaanderen weten dat hij geen weet heeft naar welk onderzoek Rousseau verwijst en dat er geen Vlaamse of Nederlandstalige studies over dit specifiek onderwerp bestaan.

Esli Struys, professor Taal en Meertaligheid aan de VUB en tevens betrokken bij Pro-M, verwees naar het onderzoek van Erika Hoff van de Florida Atlantic University. Zij is volgens hem namelijk de belangrijkste internationale experte op het gebied van kindertaalontwikkeling bij meertalige kinderen op jonge leeftijd. Haar onderzoek focust voornamelijk op Spaans-Engelse tweetaligheid in de Verenigde Staten, maar ze verwijst in haar werk ook naar Canada en zelfs België.

Onderscheid tussen kansarme en anderstalige gezinnen

Professor Struys wijst op het belang om binnen taalstudies een onderscheid te maken tussen kinderen die opgroeien in een kansarm of kansrijk gezin en kinderen die eentalig of meertalig opgroeien. Er is namelijk nog weinig onderzoek verricht naar het taaltraject dat tweetalige kinderen tot de schoolplichtige leeftijd afleggen.

Uit het onderzoek van Hoff blijkt dat kinderen uit gezinnen met een lage sociaaleconomische status en/of een minderheidstaal spreken wel degelijk beschikken over unieke linguïstische sterke punten. Zij beschikken echter wel over een lager niveau van Engelse taalvaardigheid dan eentalige kinderen uit een middenklassegezin wanneer beide groepen de leerplichtige leeftijd bereiken. Een lager niveau van Engelse taalvaardigheid zorgt er dan weer voor dat deze kinderen op school in de VS met een achterstand beginnen, hoewel dit niet wil zeggen dat dit ook zo blijft.

Volgens Struys blijkt uit het onderzoek van Hoff dat de woordenschat in de andere taal, namelijk de moedertaal van het anderstalige kind, ook een grote rol speelt: “de som van de woordenschat in de eerste en de tweede taal wordt gezien als de totale conceptuele kennis en dat is een belangrijke voorspeller van schoolsucces. Enkel de woordenschat in de tweede taal beschouwen, geeft voor anderstaligen dus een beperkt beeld”.

Zevenhonderd Nederlandse woorden minder kan kloppen voor kansarme kinderen

In 1995 publiceerden Betty Hart en Todd Risley een bekende studie over de kloof in het aantal gekende woorden. Uit dit onderzoek bleek dat de grootte van de woordenschat het meest gevoelig is voor de effecten van kansarmoede. Hart en Risley onderzochten dit bij kinderen uit kansrijke en uit kansarme gezinnen. Zij stelden vast dat op de leeftijd van drie jaar kansrijke kinderen tot wel 1000 verschillende woorden meer kenden dan bij het begin van hun taalontwikkeling. Kinderen uit kansarme gezinnen hadden slechts de helft aan verschillende woorden verworven sinds het begin van hun spraak. 

De uitspraak van Conner Rousseau kan dus kloppen wanneer het gaat om de taalontwikkeling tussen kansarme en kansrijke kinderen. Deze conclusie kan je echter niet zomaar doortrekken naar anderstaligheid. 

Kinderopvang kan cruciale rol spelen in taalontwikkeling 

“De kinderopvang kan zeker een cruciale rol spelen door in te zetten op kwalitatieve taalontwikkeling”, verduidelijkt professor Struys. Het zelfevaluatie-instrument MemoQ biedt begeleiders in de kinderopvang een pedagogisch raamwerk. Men probeert kinderen educatief te ondersteunen en hun taalontwikkeling te stimuleren. Professor Agirdag voegt toe dat de talige ondersteuning van anderstalige peuters in de kinderopvang echter minder goed is dan de ondersteuning die Nederlandstalige peuters krijgen. Dat is een van de bevindingen uit het Vlaamse MemoQ-onderzoek.

Conclusie

Hoewel het voor kansarme kinderen kan kloppen dat zij 700 Nederlandse woorden minder kennen, is er voor anderstalige of meertalige kinderen meer nuancering nodig. Kinderopvang kan weliswaar een cruciale rol spelen in de taalontwikkeling van kinderen, ook bij anderstalige kinderen.